![]() |
Wanneer een bloedvat beschadigd raakt en bloed buiten de bloedbaan treedt zal het lichaam zo snel mogelijk een stolsel vormen om het bloedverlies te beperken (zie figuur 1).
Daarom wordt bij een beschadiging een reeks reacties in gang gezet. Allereerst bewegen bloedplaatjes zich naar de plaats waar het bloedvat is beschadigd en hechten zich daar aan de kapotte vaatwand en aan elkaar (II). Hierdoor wordt een plaatjes-plug gevormd waardoor de bloeding wordt gestelpt. Dit stolsel is echter erg zwak en moet worden verstevigd. Tegelijkertijd komt weefselfactor vrij uit de beschadigde wand van het bloedvat. Weefselfactor activeert de bloedstolling door diverse niet-actieve stollingsfactoren in het bloed te activeren. Uiteindelijk wordt het eiwit protrombine omgezet in trombine. Trombine stimuleert de omzetting van fibrogeen tot fibrine. Dit vormt fibrinedraden en vormt zo een stevig netwerk rond de bloedplaatjes. Een stolsel is ontstaan en het bloeden is gestopt (III). Nadat de beschadiging is genezen, breekt het lichaam de stolsels weer af.
Trombose is een aandoening waarbij een stolsel wordt gevormd op een plaats waar dat niet hoort te gebeuren. Indien een stolsel zich bevindt in een ader (=vene), spreekt met van een veneuze trombose. Meestal is er sprake van een trombose in de ader van een been (trombosebeen) of arm (trombosearm). Indien er een stukje van het stolsel losschiet, wordt dat in de bloedbaan versleept en loopt dit vast in de longen. Dit heet een longembolie.
Indien een stolsel zich bevindt in een slagader spreekt men van arteriële trombose. Indien dit in een van de slagaders in de hersenen betreft leidt dit tot een herseninfarct, indien het optreedt in een van de kransslagaders van het hart, leidt dit tot een hartinfarct.
Bepaalde aandoeningen, erfelijke factoren of medicijnen, kunnen het bloedstollingsproces verstoren:
Buiten deze oorzaken, zijn er factoren die het risico op het ontstaan van een trombose vergroten:
De genmutaties bij erfelijke trombofilie zijn autosomaal dominant. Dit betekent dat één afwijkend gen op de chromosomen voldoende is om symptomen van de ziekte te ontwikkelen. De meeste patiënten zijn heterozygoot (zij bezitten één afwijkend en en één gezond gen - situatie A, B, C en E)). Homozygote defecten (twee afwijkende genen) zijn theoretisch mogelijk maar komen in de praktijk zeer zelden voor (situatie A, B en D) |
Genetische oorzaken van overmatige bloedstolling zijn meestal te wijten aan gen-mutaties (veranderingen van een gen) die voor een verhoogd trombine gehalte in het bloed zorgen of de stolling onvoldoende remmen:
Het zijn alle autosomaal-dominante aandoeningen (zie schema 1 - erfelijkheid).
Bloedstolsels kunnen zich vormen in/verplaatsen naar de slagaders of aders in de hersenen, hart, nieren, longen en ledematen. Daar kunnen zij de bloedstroom blokkeren, waardoor (soms levensbedreigbare) complicaties kunnen ontstaan:
Diepe veneuze trombose (DVT) is de vorming van een bloedstolsel (een "trombus") in de diep gelegen aderen (=venen) van het been. Het is een ernstige aandoening die kan leiden tot permanente schade aan het been (het zogenaamde post-trombotische syndroom), of – wanneer het stolsel los laat - een levensgevaarlijke longembolie.
De diepe aderen van het been zijn omringd door spiermassa’s die het zuurstofarme bloed naar de bloed en longen vervoeren. In de aderen bevinden zich kleppen die voorkomen dat het bloed tussen de hartslagen in, terugstroomt. Wanneer de bloedcirculatie vertraagt als gevolg van ziekte, letsel of inactiviteit, kan bloed zich ophopen en kan stolselvorming optreden.
Het bloedstolsel in een diepe ader kan afbreken en via de bloedbaan naar andere plaatsen van het lichaam reizen. We spreken in dat geval van een "embolus". Een embolus kan een slagader in de longen blokkeren. Door de gebrekkige bloedtoevoer naar longweefsel die dan optreedt, kan schade aan een deel van de long ontstaan.
De term veneuze trombotische embolie (VTE) wordt voor zowel diepe veneuze trombose (DVT) als voor een longembolie gebruikt.
Het post-trombotische syndroom treedt vaak op (in 60-70% van de gevallen) na een diepe veneuze trombose. De bloedverdunners lossen het bestaande stolsel niet op, maar voorkomen dat zich nieuwe stolsels vormen. Het stolsel heeft dan tussentijds de ader kunnen beschadigen. Dit leidt tot chronische pijn in het been, vermoeidheid, zwellingen - en in extreme gevallen - ernstige huidzweren.
De symptomen bij een DVT zijn:
De symptomen van een longembolie zijn niet specifiek voor dit ziektebeeld en komen ook bij andere long-hart aandoening voor:
www.hartenvaatgroep.nl (algemeen hart- en vaatziekten)